Het verhaal van Ton Slaats

Inmiddels al zo’n tien jaar met pensioen, praat hij nog steeds vol passie over ‘onze school’ en ‘onze leerlingen’. De trots en voldoening stralen van hem af. Ton Slaats, oud-docent, was ook stagecoördinator, adjunct-directeur en later teamleider; kortom: duizendpoot op De Singel. Een gesprek met hem over ‘succes op de vierkante centimeter’ en het werken met ‘zijwindgevoelige jeugd’.

 

 

Na enkele jaren als onderwijzer gewerkt te hebben op de Theresiaschool (nu De Teugelaar) aan de Berghemseweg in Oss, begin je in 1975 op Praktijkschool De Singel aan de Kapelaan Nausstraat. Wat trok je aan in het speciaal onderwijs?
“Daar kon je veel meer aandacht geven aan de individuele leerling. En dat gevoel kwam voort vanuit mijn studie. Na de Pedagogische Academie – toen nog Kweekschool – ben ik orthopedagogiek gaan studeren. En daarin gaat het om de individuele leerling. In combinatie met het geven van praktijklessen trok mij deze vorm van onderwijs heel erg aan.”

Hoe verliep jouw start in 1975?
“De school zat wat aantal leerlingen betreft in de groei, waardoor ik – door ruimtegebrek – mijn eerste lessen moest geven in de aula. Daarboven waren de praktijklokalen met machines voor hout- en metaalbewerking. Qua geluid viel dat nog niet mee.

Elke docent had zijn vaste groep, waaraan hij alle lessen verzorgde; precies zoals de leerlingen op de basisschool gewend waren. We waren nog een kleine en compacte school, met drie tot vier leerkrachten. Jos Vlaminckx was directeur, die tevens fulltime lesgaf. Onze koffiepauze hadden we bij de leerlingen in de aula. We waren ‘all-in’ voor die leerlingen; gingen bij iedereen op huisbezoek om de thuissituatie te leren kennen. Dat hielp bij de aanpak en begeleiding van de leerlingen en we kregen zo ondersteuning van thuis.”

Wat is het belang van een school als De Singel?
“Het grootste belang zit hem in het maatwerk dat hier vanaf 1974 werd geleverd. We kenden de capaciteiten en interesses van de leerlingen en daar speelde je op in met een individueel ontwikkelplan. Ons onderwijs richtte zich op de leerlingen en die leerlingen niet op ons onderwijs. Dat is het grote verschil. En daarvoor bood je maatwerk aan. Ook bij de stages. De helft van de week bestond uit theorielessen en de andere helft uit praktijk. Als ze vijftien jaar werden, mochten ze praktijklessen inruilen voor stages.”

Met dat maatwerk liepen jullie in die beginjaren al voor op andere scholen.
“Alle leerstof maakten we zelf op maat: taal, rekenen, praktijkopdrachten. Met mijn collega Janus Fleerakkers uit Heesch maakten we elke avond werkbladen en werktekeningen voor metaal, hout, elektriciteit enz. Een stappenplan opstellen in eenvoudige zinnen en zodoende ‘hapklare brokken’ aanbieden, waarmee de leerlingen dan redelijk zelfstandig aan de slag konden. Bovendien maakten we vanaf het begin al gebruik van tutoren, leerlingen die elkaar hielpen met de werkstukken. Zo ontdekten ze elkaars sterke en zwakke kanten, waardoor ze elkaar gingen respecteren.”

Was er ook al snel die connectie met het bedrijfsleven?
“Vanaf 1975 al; ik werd stagebegeleider en kwam bijvoorbeeld bij De Harense Smid, Wim Vos Transport, Kemkens. Zo hield ik voeling met de praktijk, dat lag me wel. Jongens, die op school theoretisch wat minder waren, zag je in de praktijklessen en op de stages helemaal opbloeien. Zo konden ze zich waarmaken en schoten ze niet te kort. De motivatie voor het leren nam zienderogen toe.”

In 1994 kwamen de eerste meisjes op school. Was dat een cultuurschok?
“Meisjes kwamen toen met hun docenten van de Gabriëlschool, ook een Voortgezet Speciaal Onderwijs-school. En dat was wel even wennen. Andere vakken ook: naaldvakken, huishoudelijke vakken, koken. Voorheen hadden we meer van doen met het stoere gedrag van jongens onder elkaar. Maar toen kreeg je te maken met verliefdheden, verkerinkjes, uitmakerijen, huilende meisjes. Als adjunct kon ik daar dan goed een hele ochtend mee kwijt zijn. Je kreeg een heel andere problematiek met andere omgangsvormen binnen de school. Geleidelijk aan vonden we daarin onze weg wel.”

Wat hebben die veertig jaar op De Singel je gebracht?
“In elk geval heel veel arbeidsvreugde. Ik vond het fijn en belangrijk dat ik zelf theorie- en praktijklessen kon ontwikkelen. Dat ik de leerlingen bij hun stages mocht begeleiden. En in mijn tijd als teamleider en adjunct-directeur kon ik weer erg betrokken zijn bij de docenten. Ik ben altijd met nieuwe dingen bezig geweest, waardoor het nooit saai werd.

Afwisseling genoeg, zoals op de vrijdagmiddagen als de keuzevakken aan bod kwamen: kaarten, dammen, keyboard spelen, voetballen, mountainbiken enzovoort. Vakken die gericht waren op vrijetijdsbesteding buiten school. Wat heb ik genoten van de schoolkampen, waarbij we in het begin in tenten sliepen, later op boerderijen, in jeugdherbergen. Of op wintersport in Tsjechië en met de schoolverlaters naar Parijs. We bouwden zo ook een prima saamhorig docententeam, dat steeds voor elkaar in de bres sprong. Van cruciaal belang bij het werken in het speciaal onderwijs.”

Denk je nog wel eens terug aan jouw leerlingen?
“Verschillende leerlingen komen nog altijd bij mij en andere docenten op bezoek. Dan ervaar ik nog steeds hun enthousiasme. Hier in Oss kom ik nog regelmatig Leo Vos tegen, oud-leerling en nu de ‘zingende postbode’. We praten dan altijd weer even bij. Je was ook een soort van vaderfiguur voor hen. Mijn oudste leerlingen zijn intussen al ruim in de zestig en die komen nog steeds. Dat zegt wel iets over de betrokkenheid en de band die we op De Singel met hen hebben opgebouwd.”

Waar kijk je met trots op terug?
“Vanwege de leermoeilijkheden van onze leerlingen hadden wij ‘succes op de vierkante centimeter’. Vanwege de sterke beïnvloedbaarheid noemden we ze ook wel ‘onze zijwindgevoelige jeugd’. Op de basisschool of het primair speciaal onderwijs en thuis liepen ze op hun tenen. Bij ons op De Singel kwamen ze met capaciteitgenoten in kleine stapjes vooruit. Vandaaruit zag je die leerlingen zich in de loop der jaren ontwikkelen, totdat ze op hun zeventiende zelfstandig de maatschappij in konden. ‘Wie had dat gedacht, vijf jaar geleden,’ zeiden we dan. Maar met aandacht en waardering komen die successen vanzelf. Je moet ze blijven stimuleren; ‘over de bol aaien tot je eelt op je handen krijgt’.”

Hoe zie je de toekomst van De Singel?
“De school heeft haar belang de afgelopen vijftig jaar wel bewezen. Ik hoop dat die zich zo blijft ontwikkelen en voeling kan blijven houden met de praktijk, het werkveld en de maatschappij. Het zou eeuwig zonde zijn als deze belangrijke vorm van onderwijs in haar voortbestaan bedreigd zou worden.”